Na de oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog bestond er binnen de sterk gedecimeerde Joodse gemeenschap in Nederland geen prioriteit om zich systematisch met restitutie van geroofde kunst bezig te houden. Dit veranderde eind jaren negentig van de vorige eeuw met de toegenomen belangstelling voor roof en rechtsherstel van oorspronkelijk joods bezit evenals geroofde kunst. Voor Nederland mondde dit uit in de teruggave van bepaalde Joodse tegoeden, de Maror gelden, en internationaal kwamen de Washington Principles voor geroofde kunst tot stand.

De Omgang

De omgang van de Nederlandse Staat met de roofkunst was helaas onzorgvuldig. De ca. 15.000 aangifteformulieren die bij de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) na de oorlog waren ingediend, werden gebruikt bij de opsporing van kunstwerken in Duitsland. In totaal zijn er ca. [6.500] kunstvoorwerpen aan Nederland teruggegeven waarvoor de Nederlandse Staat als bewaarder diende te fungeren. Tot in de jaren vijftig is een deel teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren en werd een ander deel (geschat op 2.000 stuks) verkocht. Wat er achter bleef kreeg de naam NK Collectie. Na de oprichting van de Restitutie Commissie (RC) in 2001 zijn enkele honderden kunstvoorwerpen aan rechthebbenden teruggegeven. In totaal zijn er 168 claims behandeld.

Sindsdien

Sinds 2007 heeft geen structureel onderzoek plaatsgevonden naar herkomst van naziroofkunst en naar de oorspronkelijk joodse eigenaren en hun erfgenamen. De Commissie Kohnstamm, die het restitutiebeleid evalueerde constateerde dat het ontbreken van nader onderzoek in strijd is met internationale uitgangspunten waaraan Nederland zich gecommiteerd heeft en dat het herkomstonderzoek zo snel mogelijk dient te worden hervat. Tevens adviseerde de commissie om een helder beoordelingskader op te stellen voor verzoeken tot teruggave van naziroofkunst zonder dat daarbij belangen van verzoekers en musea tegenover elkaar worden afgewogen. Betekenisvol herstel van onrecht moet het uitgangspunt van beleid zijn.